We spreken van primair transplantaatfalen wanneer het transplantaat direct na een hoornvliestransplantatie niet goed blijkt te functioneren. Transplantaatfalen kan ook pas jaren na een hoornvliestransplantatie optreden. Men noemt dit secundair transplantaatfalen.
Risicofactoren van secundair transplantaatfalen zijn onder meer continue (en versnelde) postoperatieve endotheelcelafname en afstotingsreacties. Deze factoren kunnen worden uitgelokt door glaucoom, ocular surface disease, hechtinggerelateerde problemen en ingroei van bloedvaatjes in het hoornvlies. Daarnaast zijn sociaal-economisch en geografisch aspecten en de initiële indicatie voor de hoornvliestransplantatie van invloed op het ontstaan van transplantaatfalen.
Bij toenemend hoornvliesoedeem verslechtert het zicht en kunnen zich vochtblaasjes op het hoornvliesoppervlak vormen en deze kunnen scheuren, waardoor pijnlijke microdefecten aan het hoornvliesoppervlak ontstaan.
Om een juiste diagnose te kunnen stellen, eventuele veranderingen in de aandoening goed in kaart te kunnen brengen en een goed vervolgtraject en/of behandeling in te zetten zullen tijdens uw polikliniek bezoek verschillende onderzoeken gedaan worden, zoals:
In sommige gevallen kunnen (in het beginstadium) de symptomen worden verminderd door oogdruppels of -zalf. Als dit niet mogelijk is of onvoldoende helpt kan een hertransplantatie worden uitgevoerd. Het niet goed functionerende achterste laagje van het donorhoornvlies (het endotheel en het descemetmembraan) zal dan door middel van een posterieure lamellaire hoornvliestransplantatie (endotheel keratoplastiek), zoals DMEK, worden vervangen door een donorvliesje. Bij “Behandelingen” vindt u meer informatie over de verschillende operatietechnieken.